Patrijzen zijn zo langzamerhand schaarse broedvogels in ons land. Het zijn standvogels, die we het hele jaar aan kunnen treffen op bouwland. Patrijzen hebben bij voorkeur bouwland met een goede beschutting van heggen en struiken en hoge grasranden en sloten. Ze komen ook wel voor in de duinen en heidevelden. Het zijn grondvogels, hebben een snorrende vlucht. Het nest is een kuiltje in ruigte of een graspol en is moeilijk te vinden. Een patrijs legt 12 tot 18 olijfgroene eieren, die 24 dagen door het vrouwtje worden bebroed. Beide ouders verzorgen de kuikens, die na 2 weken vliegen. Het voedsel bestaat uit graan, knoppen, onkruidzaden en vooral uit insecten en slakjes. De kuikens blijven bijna het hele jaar gezamenlijk in familiegroepen bijeen. 's Winters slapen ze bij elkaar. Die familie groep noemt men een klucht patrijzen. In januari of begin februari wordt de familieband verbroken en worden de broedparen gevormd. De mannetjes verdedigen dan hun territorium en laten een raspend keelgeluid dat klinkt als krrr-ik horen. Vroeger werden ze bejaagd en Jac P. Thijsse rekent ze in het boek 'Het Vogeljaar' tot de jachtdieren. Zelf heb ik ooit op dijkjes nabij de Communicatieweg naar Assendelft enkele nesten gevonden.
Van Sandra kregen we een berichtje dat ook dit jaar weer patrijzen op hun land hebben genesteld. Ze zag een groepje van tien patrijzen over haar erf banjeren. Er broeden ook gele kwikstaarten en scholeksters op het land. De patrijzen en scholeksters zijn sinds een groot aantal jaren vaste bewoners op hun bollenland. Bijzonder dat er nog ieder jaar een stel patrijzen op hun land komen nestelen.
|
Een bladzijde uit het Vogeljaar 1904 geschreven door Jac P. Thijsse. |
|
Een patrijs uit het eerste Nederlandse vogelboek. Nozemann en Sepp. Nederlandsche Vogelen 170- 1829
|
Reacties
Een reactie posten